Het teken van oneindigheid
Wie ooit gegrepen werd door de kleurige portretten, de historische decors en de beeldrijke taal in het werk van Kathleen Vereecken, zal niet aarzelen om Ik denk dat het liefde was open te slaan. Na de laatste bladzijde volgt een mooie beloning: het gevoel van een intense leeservaring.
Kathleen Vereecken (Gent, 1962) liet zich niet meteen opmerken in de jeugdliteraire wereld. Na het fantasieverhaal, Het raadsel van het fluisterbos (Standaard, 1993) en twee probleemboeken, Gewoon vrienden (Standaard, 1994) en Morgen word ik heks (Standaard, 1995), trok ze in 1997 plots de aandacht met de historische roman Alle kleuren grijs (Standaard, 1997). Dit kleinood over een Gents arbeidersgezin op het einde van de 19e eeuw legde haar literaire talenten bloot. Zij groeide verder met Kleine Cecilia (Querido, 1999), een historische roman over een dwergmeisje, Wreed schoon (Querido, 2001), een sfeervol en gevoelig verhaal uit het interbellum, en Lara en Rebecca (Querido, 2006), gesitueerd in het slavenmilieu van Louisiana ten tijde van de Amerikaanse burgeroorlog. Dit jaar volgde het verhaal over een vermeende eerstgeborene van Jean-Jacques Rousseau, Ik denk dat het liefde was. Haar verhalen zijn het resultaat van historische interesse, een grote sociale bewogenheid, een alerte blik voor mens en omgeving en de nodige nieuwsgierigheid: "Dat verlangen naar de levens en de gedachten van mensen die er niet meer zijn, de nieuwsgierigheid naar hun drijfveren, heeft me nooit meer losgelaten. Een boek over hen schrijven is de enige manier om zo dicht mogelijk bij ze in de buurt te komen. Het is in zekere zin ? een uitspraak die ik even leen van mijn overbuurman, een professor geschiedenis ? de dood een hak zetten." (interview op
www.kathleenvereecken.be).
Kathleen Vereecken schrijft sterk zintuiglijk en beeldend. Haar suggestieve, ingehouden stijl verraadt een kruisbestuiving met haar journalistieke werk. Als freelance journaliste schreef zij reportages voor 'De Standaard Weekend' en 'Standaard Magazine' en een aantal informatieve boeken. In Kunnen heksen heksen (Querido, 2002) bestudeert ze oude en moderne hekserij. In de reeks van Lannoo's kinderuniversiteit stelt ze in Kippenvel op je huid en vlinders in je buik (2006) gevoelens en zintuigen centraal. In dezelfde reeks verscheen in 2007 Het broeikaseffect. In het najaar 2009 volgt in een reeks biografieën voor kinderen Obama: de weg naar verandering.
Ik denk dat het liefde was speelt zich af in het verlichte 18e-eeuwse Frankrijk. In het eerste deel wordt baby Dieudonné van het Parijse hospitaal Hôtel-Dieu met tien andere vondelingen naar een voedster in de Morvan gebracht. Hij overleeft, en dat mag in die tijd al een wonder heten. Zijn leven dankt hij vooral aan Méline, de dochter van zijn voedster Annette Marcelot. Het achtjarige meisje geeft hem niet alleen een makkelijker naam, Leon, maar ook haar onvoorwaardelijke liefde: "Ze had het beter niet gedaan, me liefhebben. Ze had me beter niet omhelsd en gezegd dat ik haar liever was dan haar echte broers. En dat ze me nooit, nooit, nooit zou verlaten. Ze liet me geloven dat alles mooi en goed was en dat mensen als haar moeder zeldzaam waren. Ze had me de waarheid moeten vertellen, als was het maar om me te wapenen tegen alles wat me te wachten stond."
De waarheid was dat Leon opgroeit in een hut bij de chagrijnige en explosieve voedster Annette; dat hij zich de levenslange haat op de hals haalt van de vorige zuigeling, Gréville; dat hij, wanneer hij negen is en niet meer gewenst, moet leren overleven en dat hij Méline, die omwille van een verboden liefde zelfmoord pleegt, zijn hele leven blijft missen. Maar de honger naar liefde is aangewakkerd, en met die honger ook de drang naar kennis en weten. Hij krijgt de schoolmeester van Vézelay zo ver dat hij hem leert lezen en schrijven en trekt daarna te voet naar Parijs, op zoek naar zijn moeder. Van haar kreeg hij enkel een kaart met een acht erop in zijn luier mee. Neen, zegt de meester, geen acht, dat is een lemniscaat: "Het symbool voor oneindigheid. Iets dat duurt en blijft duren." "Dat gaat vast over mijn leven", antwoordt Leon.
In het tweede deel speelt zijn overleven in Parijs zich grotendeels af rond het kerkhof Les Innocents. Bij de wasvrouw Chery, haar kleindochter Claire en haar protegé Madeleine krijgt hij in ruil voor wat klusjes een kamer met uitzicht op de knekelhuizen. De allesoverheersende stank is gratis. In zijn hol gutst het water zo rijkelijk van de muren, dat hij er een kleine kruidenkwekerij opzet. De zoektocht naar zijn moeder en de honger naar letters laten hem niet los. Hij luistert naar een straatrede van Voltaire, hoort voor het eerst over Rousseau en leest alles wat hij te pakken krijgt. Uit geldnood verlaagt hij zich een tijdje tot lijkenrover in dienst van de wetenschap. Hij belandt opnieuw in Hôtel-Dieu, ontmoet er in koortsdromen zijn moeder en na zijn vrijlating besluit hij schrijver te worden. Een oudere schrijver dompelt hem onder in de literatuur en leert hem de finesses van het brieven schrijven in opdracht.
In het derde deel van de roman loopt de ontknoping van zijn roots gelijk op met de verdere verkenning van de liefde en het geluk. De zoektocht naar zijn ouders brengt hem naar de hertogin de Luxembourg, die hem brieven van zijn vader bezorgt, naar een langere ontmoeting met zijn moeder en naar het antwoord op de vraag 'waarom?'. De verkenning van het geluk en de liefde drijft hem definitief in de armen van Claire. De publicatie van Jean-Jacques Rousseaus Emile, ou de l'éducation (1762) opent hem de ogen en sluit zijn zoektocht af. Daarop volgen nog een epiloog, (geschreven in 1776) met een laatste, wat vreemde ontmoeting met zijn moeder, de vertaling van twee brieven van Rousseau aan Md. de Luxembourg en een korte biografie van de filosoof.
Ik denk dat het liefde was toont alle kenmerken van Vereeckens eerdere historische romans, maar dan in versterkte vorm. De grondtoon van het verhaal herkennen we uit haar vroegere romans: de diepe verontwaardiging over het onrecht dat misdeelde kinderen wordt aangedaan en de vraag naar het hoe en waarom. Vanuit haar journalistieke nieuwsgierigheid roept ze één van de vijf weggegeven kinderen van Rousseau tot leven. Met een cynisme dat in loop van het verhaal steeds opnieuw zichtbaar wordt, noemt ze hem Dieudonné. Omdat dit 'godsgeschenk' een overlever blijkt te zijn, krijgt hij uiteindelijk de sterkere naam Leon. Ze toetst zijn levensloop aan Rousseaus Emile, ou de l'éducationen komt tot de twee thema's: de zoektocht naar de betekenis van liefde en Leons zoektocht naar zijn roots.
De dubbele zoektocht is chronologisch gestructureerd, in drie delen. Kathleen Vereecken laat ze voorafgaan door bovenvermelde citaten uit Emile, ou de l'éducation. In de loop van het verhaal beent ze die uitspraken impliciet uit. Aan de hand van Leons leven toetst ze de relevantie ervan, probeert ze de drijfveren van Rousseau bloot te leggen en zoekt ze met Leon naar de betekenissen van het woord 'liefde'. Is het onvervangbare moederliefde? En Méline dan? Is sterven vanwege een verboden geliefde het ultieme bewijs van liefde? Is liefde louter zinnelijkheid, zoals bij Madeleine? Of passie, zoals in de roman Julie, ou la nouvelle Héloise? Geduld, zoals bij Claire? Of de vele vormen daartussenin, gepuurd uit de verhalen van de mensen voor wie hij brieven schrijft?
En wat te denken van: "Ik heb het uit liefde gedaan", antwoordt zijn moeder, Thérèse Levasseur, op de vraag waarom zij hem afstond. Leon neemt er meteen afstand van. Hij sluit terecht het exemplaar van zijn Emile met de woorden: "Ik was Emile niet. Ik was sterker. Ik wist het beter [...] Ik had mezelf opgevoed [...] Ik had natuurlijk Méline gehad." Met die conclusie zetten Leon en Vereecken, ook al hebben ze enig begrip voor de omstandigheden en de tijdgeest, Rousseau onverbiddelijk in zijn hemd.
Behalve op de levensloop van Leon, rust de structuur van het verhaal op twee symbolen: het lemniscaatteken en het water. De kaart met de lemniscaat draagt Leon, op aanraden van Méline, bij zich. Het is zijn identiteitsbewijs, het aanknopingspunt met zijn moeder en het duikt dus geregeld in zijn zoektocht op. Het teken van de lemniscaat staat voor oneindigheid, vertelt de meester hem. "Hij staat voor mijn leven", denkt Leon, maar zijn moeder geeft hem een andere interpretatie: hij staat voor het altijddurende moedergevoel. Een cynische troostprijs van Rousseau voor zijn vrouw.
Het water trekt een lijn van de Cure in de Morvan naar de Seine in Parijs, of van Leons kindertijd naar zijn volwassen leven. De rivier brengt troost en roept woede op. Op de "doorboorde rots" aan de Cure luistert Leon naar de verhalen van Méline over het rijke Parijs en daar verwerkt hij later ook haar zelfmoord. De houtblokken die hij tijdens zijn kinderjaren jaren in de Cure gooide, volgt hij tot in Parijs. Daar zoekt hij soelaas bij de Seine, met een gevoel van overbodigheid of van heimwee wanneer hij naar het drijvende hout staart. De laatste zin van de epiloog maakt de cirkel rond: "Als het straks weer lente wordt, neem ik Claire mee naar de Morvan. Dan zal ik met haar in de nis naast de doorboorde rots zitten en we zullen zwijgen. Wat kan ik anders doen. Alles is verteld."
Haar historische interesse vertaalt Kathleen Vereecken in een sterk evocatieve stijl. Locaties en tijdgeest komen in zintuiglijke beelden tot leven. De pen van een journaliste is in kleuren en geuren gedoopt, maar ieder beeld of iedere beschrijving staat in functie van het personage. De ik- vorm is hierbij een dankbaar uitgangspunt. Naast intense indrukken over Leons eerste kennismaking met de stank en de armoedige, drukke wijken van Parijs, krijgt zijn afkeer bv. een persoonlijke toets, die hem typeert: "Mijn waren verkochten zichzelf, al was ik niet bepaald blij met de klamme vingers waarmee sommigen de kwetsbare blaadjes betastten en vond ik het vies als ze een bosje te dicht bij hun neus hielden om te besnuffelen, vooral als ze erg harige neusgaten hadden."
Alle personages zijn sterk evocatief getypeerd. Met respect voor hun 18e-eeuwse ideeëngoed en handelingen, zijn hun emoties universeel, hedendaags en zeer inleefbaar. De groothartige Méline als vervangster van de moeder, de liefdeloze Annette, haar zwijgzame maar zorgzame man Henri, de wasvrouw Chery en Madeleine, in wier ongeregelde onderkomen hij het leven leert kennen, de meester, de oude schrijver en de boekhandelaar die hem op weg van de kennis zetten, de zachtaardige en bijzonder geduldige Claire en Leons tegenpool Gréville, een slecht uitgevallen Emile: ze kunnen elk afzonderlijk ingezet worden als toetssteen voor Rousseaus ideeën. En natuurlijk Leon zelf, die door zijn levensloop een eigen versie van Emile schrijft. Hij is een tamelijk ingehouden figuur, nooit uitbundig, nooit zo gepassioneerd dat hij de realiteit vergeet. Altijd op zijn hoede, dat heeft het leven hem geleerd. Vandaar ook de bijna schroomvallige titel: Ik denk dat het liefde was. Een terechtstelling wekt bij hem geen medelijden, wel verwarring, net zoals de aanhankelijkheid van Claire hem verwart: wil hij dat wel? "Ja, je bent nieuwsgierig. Maar geef je om de mensen zelf," vraagt Claire hem, "Elk apart?" "Geef je om hoe ze zich voelen?" "Dat weet ik niet", antwoordt hij eerlijkheidshalve. En met een onrust en onzekerheid die vele adolescenten herkennen en waardoor zo veel vraagzinnen in de roman voorkomen.
Leons wandelingen door Montmartre en zijn ontmoetingen met Madame de Luxembourg in het Hôtel de Luxembourg en in het jachtkasteel in Montmorency bieden een kijk in de Parijse beau monde van de 18e eeuw. Dankzij de ik-persoon registreert Kathleen Vereecken uitsluitend vanuit haar personages, met aandacht voor vele aspecten die een stuk sociale geschiedenis blootleggen: "De rue Montmartre was lang en hoe verder we kwamen, hoe groter de huizen werden. De mensen op straat schreden, ze hadden tijd. Hier en daar liepen oosterlingen. Berbers, Turken en Moren die naar Parijs waren gekomen om te studeren en die verbleven in gebouwen die wel paleizen leken naast het logement waar ik woonde. Dames van stand pakten graag uit met hun moslim, want niet iedereen had het geluk onderdak te mogen verlenen aan een student uit Bagdad of Caïro."
Over de kinderen van Rousseau is officieel niets geweten. Kathleen Vereecken kon Leon in dienst van haar eigen ideeën kneden. En dus werd het een Leon met lef en uiteindelijk ook met geluk. Een Leon die zowel een oude meester als een oude schrijver kan overtuigen om hem op te leiden. Een Leon die aanbeden wordt door de vrouwen, van Méline, over twee zussen die hem op zijn weg opvangen, naar madame Chery en Madeleine en ten slotte naar de wel zeer geduldige Claire. Een Leon die perfect diende om Rousseau een hak te zetten. Maar hij is geen gekunstelde figuur, hij kreeg tenslotte de genen van zijn vader mee, en die draagt hij mee in zijn uiterlijk, zijn intellect en zijn karakter.
Leon groeide uit tot een intellectueel met dorst naar letters, boeken en kennis. En zo loopt er nog een rode draad door de roman: de zoektocht naar en de liefde voor de taal. Of, een persoonlijke ode van Kathleen Vereecken aan de kracht van het verhaal. De lees- en schrijfgeschiedenis van Leon legt dezelfde weg af als zijn levensloop: van de verhalen van Méline op de doorboorde rots in de Morvan, tot de brief die hij onwillig voor zijn moeder schrijft en het boek dat hij Claire als geschenk geeft. Leon ontdekt eerst de functionaliteit van letters en woorden, die hem moeten wapenen en minder weerloos maken in een stad als Parijs. Een treffende anekdote toont hoe die functionaliteit uitgroeit tot leeshonger: verontwaardigd reageert hij op het verhaal van een waterdrager die een meisje wint met valse beloften over voorlezen: "Beloven dat je zou voorlezen en dan een meisje onteren? Hoe laag kon je vallen?" De vluchtige ontmoeting met Voltaire wakkert de drang aan om schrijver te worden: "Geen schrijver als Voltaire, want daarvoor zou ik nooit goed genoeg zijn, maar een schrijver die schreef voor anderen die het zelf niet konden." Functioneel dus, maar ook hier blijft de verdieping niet lang uit. Hij leert zijn woorden polijsten tot ze blinken als kristal.
Boeken obsederen hem. Voor een weggewaaid beschreven blad roetsjt hij de trappen af om het van straat te grissen. Bij de bouquinist kijkt hij met "een steek van verlangen" naar al die "netjes weggestopte letters" en hapt naar adem als hij hoort dat een auteur al lang dood is: "Ik [...] hield het boek vast als was het een zeldzame diamant. Woorden van iemand die er niet meer was. Gedachten van iemand die niet meer dacht. Een half pond bruisend leven van iemand die hier misschien ergens lag te rotten. Ik had zin om te huilen, al was ik eigenlijk heel blij." Leon en Kathleen Vereecken vallen hier erg nauw samen.
Ik denk dat het liefde was is geen zoektocht naar de man Rousseau en zelfs geen roman over zijn drijfveren. Het is een verhaal vanuit een niet-traditionele hoek, een eigenzinnige en kritische kijk op een beroemdheid uit de geschiedenis. Een beeldende en rijke roman die aanleiding tot filosoferen geeft. En was dat dan toch geen drijfveer van Jean Jacques Rousseau?
[Jet Marchau]
Masquer le texte